Piloot

Een tijd terug had ik het even verdomd lastig. Dat kent iedereen. Maar dit was anders, want dit was van mij. Ik voelde me machteloos, zoekende, kon niet vinden waarnaar. Dacht daar vervolgens véél te veel over na. Voelde hoe onrealistisch zwaar kleine onbelangrijke dingen konden voelen, en hoe ik daar géén invloed op had.

Ook huilde ik om belachelijke dingen. Intens en diep. Greep naar iets dat er niet was. Alsof ik in een rondje reed. Alsof mijn kompas de draad kwijt was. Alles deed pijn. Ik klampte me vast aan de gedachte dat het lente zou worden, en dat alles dan beter werd. Maar dat werd het niet. Ik leefde in een constant gevecht met mijn demonen.

Die weken tourde ik rond in mijn busje. Maakte mooie strandwandelingen in de regen. Bekeek de zonsondergang in de Biesbosch. Voer in een bootje. Kampeerde illegaal op prachtige dijkjes. Bezocht mijn beste vriend en zijn vriendin in Alkmaar.

De dag erop reed ik op de navigatie naar de dichts bijzijnde Aldi om er bier, brood en chocola te kopen in een onopvallende straat, in een grauwe wijk, op de automatische stuurloze piloot.

Teruggekomen bij mijn camper stond er een goed geklede oude dame achter een rollator met Zeeuwse knoop oorbelletjes in haar oren en een bril met blauw gekruld montuur. Ik bereidde me voor op het zoveelste commentaar. ‘Die vangt wel veel licht hoor!’ of ‘moet dat nou perse in deze straat?’. Maar ik had het mis.

Ze glimlachte naar me en zei ‘Wát een mooie bus. Die is al oud, of niet? Oh wat heb ik daar toch altijd van genoten, héérlijk zo reizen. En we hebben nooit op een camping gestaan hoor! ’s Avonds lekker met een wijntje, bij het vuurtje, buiten voor de camper. Wat mis ik die vrijheid. Ik mis het zó. Wat is dát mooi. En wat is het vreselijk dat ik dat niet meer kan. Ik ben nu 91 jaar en het gaat gewoon niet meer. Wat vind ik het érg om zo oud te zijn. Ik kan wel huilen als ik jou zo zie met die bus’.

Ineens draaide ze zich naar haar rollator, die ze al die tijd met één hand vast had gehouden, draaide zich nog even naar mij om, stak haar vinger in de lucht en keek me recht in mijn ogen aan. ‘Geniet meisje. Want de tijd gaat héél erg hard’. En toen liep ze weg.

Ik stapte in, gooide mijn boodschappen op het bed, sloeg mijn hand voor mijn mond, en jankte mijn ogen uit. Als een baby’tje, zat ik te wenen.

Ik had haar achterna moeten lopen en een knuffel moeten geven. Dankjewel. Dat had ik moeten zeggen.

‘Dat zal ik doen mevrouw’ heb ik gezegd. Ze knikte. ‘Dag lieverd’.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.